Memoires van een oudere jongen
Taaltjes
Lang geleden sprak Frieda met klasgenootjes een ‘taaltje’. Het kwam hierop neer dat in iedere lettergeep lew (met ‘stomme’ e) werd geïnjecteerd. ‘Taal’ werd talewaal,
en het is ook wel duidelijk wat illewik bellewen nielewiet gellewek dan betekent.
Lidy deed het anders met klasgenootjes, ze praatten Schubertpluins. Daarbij moet je bij klinkers die voor in de mond worden gevormd de lippen tuiten. ‘Niet
vergeten’ wordt dan nuut vergeuten, een ‘pittig ding’ wordt een puttug dung, ‘kleine meisjes’ worden kluine muisjes. Niet te lang Schubertpluins praten, anders krijg je je lippen niet meer uit de tuitstand.
Op wat gevorderder leeftijd begonnen Frieda en ik en later ook Manika te chatten op Skype. Wat we ervan brouwden was geen spreektaal. We lieten eerst alle n’en weg, ‘dat ka echt iet!’, en daarna reduceerden we twee of meer van dezelfde
letters tot één. 'Anna' werd toen A, 'beneden' werd bede, zo ging dat. Als we 'online' waren, waren we dus olie. Toen de rest van de familie ging chatten op msn zijn we overgestapt, maar ik heb e.e.a. opgeslagen, er
is wel een mooi dossier van onze Skypetal.
Bus en trein
Het moet tot mijn allervroegste herinneringen behoren: met mama in de (stoom)trein van Apeldoorn naar Zwolle, via Het Loo. Houten bankjes. Wanneer het lijntje precies is opgeheven weet ik niet, het is nog een tijd gebruikt voor goederentreinen. Maar voor personenvervoer? Ik kan toen haast niet veel ouder zijn geweest dan een jaar of drie. Nog zoiets: de vroegste bussen die ik me herinner waren trucs met oplegger, en de markt fungeerde als busstation. Later hebben ze het Sophiapark gedempt en het Sophiaplein ingericht als busstation. Bij het VAD-lokaal kon je wat eten en drinken en snoep kopen.
Vliegverkeer
Reggy noemde een UFO 'vliegtuin', terwijl ik het zo'n vijf jaar eerder nog had over een 'sjiemesjiem'. Tussendoor moet er dus een omslag zijn geweest, zo niet in de wijde wereld, dan toch op zijn minst thuis.
De Klaverdrieclub
Ergens in de jaren vijftig van de vorige eeuw (enigszins wiedes) richtten Johnny, Frieda en ik de Klaverdrieclub op. Johnny was de voorzitter, Frieda de secretaris en ik de penningmeester. Wij waren de enige drie leden, zoals de naam van de club al duidelijk maakt. De contributie bedroeg een stuiver per week, en als we genoeg stuivers bij elkaar hadden organiseerden we een feestavond. Het hele gezin trakteerden we dan op augurken in een plakje boterhamworst. Johnny had ook een clublied gemaakt, op de wijs van 'Wij leven vrij, wij leven blij op Neerlands dierb're grond.' Het ging zo:
Wij zijn, wij zijn de club van drie,
wij zijn van zessen klaar.
Wij gaan, wij gaan door dik en dun,
wij blijven altijd bij elkaar.
Daarom zingen wij uit volle borst:
Lang leve de club van drie (2
maal).
(23-11-2015. Geheugenfoutjes voorbehouden.)